Propositie 4 Stelling

Als twee driehoeken twee stel even lange zijden hebben (ro lijn en bl lijn) en
(bl lijn en bl lijn) en de hoeken (gehoek en gehoek) tussen deze zijden even groot zijn,

dan zijn hun bases of hun zijden (zw lijn en zw lijn) ook even lang.
De andere hoeken tegenover gelijke zijden zijn ook even groot: blhoek = blhoek en rohoek = rohoek.

De driehoeken zijn dus in alle opzichten gelijk.

 

Plaats de twee driehoeken zo dat de even grote hoeken, gehoek en gehoek, op elkaar liggen en

ro lijn samenvalt met ro lijn.

Dan zal bl lijn samenvallen met bl lijn,

of tussen de twee lijnstukken zal ruimte bestaan, wat onmogelijk is (ax 10).

Dus zw lijn = zw lijn, blhoek = blhoek en rohoek = rohoek.

Oftewel de driehoeken 3hoek en 3hoek vallen samen,

en zijn dus in alle opzichten gelijk.

QED

 

vorige / volgende

Congruente driehoeken: geval zhz
 

Figuur propositie 4