Propositie 7 Stelling

Als twee driehoeken (3hk1 en 3hk2) één hoek in elk gelijk hebben (gehk2 en blhk1),
de zijden om de andere hoeken proportioneel zijn
(ro lijn : ge lijn = ro stlijn : ge stlijn) en
dan zijn de resterende hoeken (rohk1 en rohk2), allebei scherp of allebei stomp en
zijn de driehoeken gelijkvormig.

 

Veronderstel eerst dat de hoeken rohk1 en rohk2 allebei scherp zijn.

Veronderstel verder dat zwhk1 en blhk2 binnen de proportionele zijden, niet gelijk zijn.

Laat zwhk1 groter zijn en maak zwhk3 = blhk2.

 

Omdat blhk1 = gehk2 (hyp) en zwhk3 = blhk2 (constr),

moet gehk1 = rohk2 (prop 32 uit Boek I).

Dus ro lijn : bl lijn = ro stlijn : ge stlijn (prop 4 uit Boek VI).

Ook geldt: ro lijn : ge lijn = ro stlijn : ge stlijn (hyp).

Dus ro lijn : bl lijn = ro lijn : ge lijn.

En dus bl lijn = ge lijn (prop 9 uit Boek V).

Dit betekent dat rohk1 = rohk3 (prop 5 uit Boek I).

 

Omdat rohk1 scherp is (hyp), moet ook rohk3 scherp zijn.

En dus moet gehk1 stomp zijn (prop 13 uit Boek I).

Maar bewezen is = rohk2 en daarom scherp, wat absurd is.

 

Dus zwhk1 en blhk2 zijn niet ongelijk.

Oftewel, ze zijn gelijk.

Daar blhk1 = gehk2 (hyp), moet rohk1 = rohk2 (prop 32 uit Boek I).

Kortom, de driehoeken zijn gelijkvormig.

 

Ook als rohk1 en rohk2 verondersteld worden allebei scherp te zijn,

is zoals hiervoor te bewijzen dat de driehoeken gelijkvormig zijn.

De zijden om de gelijke hoeken zijn proportioneel (prop 4 uit Boek VI).

QED

 

vorige / volgende


Figuur propositie 7