Propositie 8 Stelling

Als in een rechthoekige driehoek (gero3hk)
een loodlijn (zw lijn) wordt neergelaten
vanuit de rechte hoek op de tegenoverliggende zijde,
dan zijn de driehoeken (ge3hk en ro3hk) aan beide zijden ervan
gelijkvormig met de hele driehoek en elkaar.

 

Omdat rogehk = blhk1 (ax 11 uit Boek I) en

zwhk gemeenschappelijk aan gero3hk en ge3hk,

geldt: bl3hk2 = rohk (prop 32 uit Boek I).

Dus gero3hk en ge3hk zijn gelijkhoekig.

Dit betekent dat hun zijden om de rechte hoek proportioneel zijn (prop 4 uit Boek VI).

Daarom zijn ze gelijkvormig (def 1 uit Boek VI).

 

Op dezelfde wijze is te bewijzen dat ro3hk gelijkvormig is met gero3hk.

Al aangetoond is dat ge3hk gelijkvormig is met gero3hk.

Dus ge3hk en ro3hk zijn gelijkvormig met de hele driehoek en met elkaar.

QED

 

vorige / volgende


Figuur propositie 8