Propositie 1 Stelling

Driehoeken en parallellogrammen die dezelfde hoogte hebben,
verhouden zich tot elkaar als hun bases.

 

Laat de driehoeken ro 3hk en bl 3hk een gemeenschappelijk toppunt hebben.

En hun bases bl lijn en ro lijn in elkaars verlengde liggen.

 

Verleng blro lijn naar beide kanten.

Aan de zijde van ro lijn neem stukken gelijk aan ro lijn.

En aan de zijde van bl lijn neem stukken gelijk aan bl lijn.

Teken lijnstukken van het gemeenschappelijke toppunt naar de uiteinden.

 

De driehoeken li 3hkn die zo zijn gevormd zijn gelijk aan elkaar,
daar hun bases gelijk zijn (prop 38 uit Boek I).

Dus li 3hkn en zijn basis zijn respectievelijke gelijkvouden van
ro 3hk en de basis bl lijn.

Op dezelfde wijze zijn re 3hkn en zijn bases respectievelijke gelijkvouden van
bl 3hk en de basis ro lijn.

Als m of 6 keer ro 3hk >, = of < n of 5 keer bl 3hk,
dan m of 6 keer bl lijn >, = of < n of 5 keer ro lijn.

m en n staan voor iedere veelvoud genomen als in def 5 uit Boek V.

Hoewel we alleen hebben laten zien dat deze eigenschap bestaat als
m gelijk is aan 6, en n gelijk aan 5,
is toch duidelijk dat de eigenschap goed standhoudt voor iedere veelvoudwaarde
die gegeven kan worden aan m en aan n.

 

Dus ro 3hk : bl 3hk = bl lijn : ro lijn (def 5 uit Boek V).

 

Parallellogrammen die dezelfde hoogte hebben zijn het dubbele van de driehoeken,
op hun bases, en zijn proportioneel daaraan (deel 1), en dus verhouden hun dubbele,
de parallellogrammen, zich als hun bases (prop 15 uit Boek V).

QED

 

volgende


Figuur propositie 1