In een cirkel liggen koorden die even lang zijn ( en )
op dezelfde afstand van het middelpunt en
koorden die even ver van het middelpunt liggen, zijn even lang.
Teken vanuit het middelpunt van 
⊥ en ⊥ .
Verbind en .
Dan = 1/2 ⋅ (prop 3 uit Boek III)
en = 1/2 ⋅ (prop 3 uit Boek III).
Daar = (hyp),
moet = .
Verder geldt: = (def 15 uit boek I).
Dus 2 = 2.
Omdat een rechte hoek is, geldt:
2 = 2 + 2 (prop 47 uit Boek I) en
2 = 2 + 2 om dezelfde reden.
Dus 2 + 2 = 2 + 2.
Daarom 2 = 2.
Oftewel, = .
Als de koorden en op gelijke afstand van het middelpunt liggen,
dat wil zeggen, als de loodlijnen en even lang zijn,
dan = .
Want, zoals in voorgaand geval,
2 + 2 = 2 + 2 en
2 = 2.
Dus 2 = 2.
En de dubbelen hiervan, en , moeten dan ook even lang zijn.
QED
vorige / volgende
|