Om een gegeven cirkel een vierkant omschrijven.
Teken twee diameters van de cirkel ⊥ elkaar.
En teken door hun uiteinden , , en ,
raaklijnen aan de cirkel.
Nu is een vierkant.
Allereerst geldt: = , een rechte hoek (prop 18 uit Boek III).
Ook geldt: = (constr).
Dus // .
op dezelfde manier is aan te tonen dat // 
en ook dat en // .
Dus is een parallellogram.
Daar = = = = ,
zijn het allemaal rechte hoeken (prop 34 uit Boek I).
Het is ook evident dat , , en gelijk zijn.
Dus is een vierkant.
QED
vorige / volgende
|