In een gegeven cirkel een vierkant inschrijven.
Teken twee diameters van de cirkel ⊥ elkaar.
En teken , , en .
Nu is een vierkant.
Omdat en allebei in een halve cirkel liggen, zijn het rechte hoeken
(prop 31 uit Boek III).
Dus // (prop 28 uit Boek I).
Op dezelfde wijze is aan te tonen dat // .
En daar = (constr) en = = (def 15 uit Boek I),
moet = (prop 4 uit Boek I).
Gezien de naastgelegen zijden en hoeken van het parallellogram gelijk zijn,
zijn ze allemaal gelijk (prop 34 uit Boek I).
En dus is , ingeschreven in de gegeven cirkel, een vierkant.
QED
vorige / volgende
|