Propositie 8 Stelling

Versie Oliver Byrne

Van ongelijke hoeveelheden heeft de grotere
een grotere ratio tot dezelfde dan de kleinere heeft;
en dezelfde hoeveelheid heeft een grotere ratio tot de kleinere dan tot de grotere.

 

Laat

zw3hoek
ro4kant

> ge4kant en blrond een willekeurige andere hoeveelheid.

 

Eerst is te bewijzen dat

zw3hoek
ro4kant

, die de grotere van de twee ongelijke hoeveelheden is,

een grotere ratio tot blrond heeft dan ge4kant, de kleinere, heeft tot blrond.

Oftewel, dat

zw3hoek
ro4kant

: blrond > ge4kant : blrond.

 

Neem M'

zw3hoek
ro4kant

, m' ge4kant, M' blrond en m' blrond,

zodanig dat zowel M' zw3hoek als M' ro4kant > blrond.

Neem ook m' blrond, de kleinste veelvoud van blrond waarvoor m' blrond > M' ge4kant = M' ro4kant.

 

Dus M' ge4kant is niet > m' blrond en M'

zw3hoek
ro4kant

is > m' blrond.

Want als m' blrond de eerste veelvoud is die > M' ro4kant,
dan (m' 1) blrond of (m' blrond blrond) is niet > M' ro4kant.


En blrond is niet > M' zw3hoek.

Dus, (m' blrond blrond) + blrond < M' ro4kant + M' zw3hoek.

 

Dat betekent dat m' blrond < M'

zw3hoek
ro4kant

. Oftewel, M'

zw3hoek
ro4kant

> m' blrond.


Maar hierboven is aangetoond dat M' ge4kant is niet > m' blrond.

Daarom heeft

zw3hoek
ro4kant

een grotere ratio tot blrond dan ge4kant : blrond (def 7 uit Boek V).


Als volgende is te bewijzen dat blrond een grotere ratio heeft

tot ge4kant, de kleinere, dan tot

zw3hoek
ro4kant

, de grotere.

Kortom, blrond : ge4kant > blrond :

zw3hoek
ro4kant

.

 

Neem m' blrond, M' ge4kant, m' blrond en M'

zw3hoek
ro4kant

.

Net als in het eerste geval zodanig dat zowel M' zw3hoek als M' ro4kant > blrond en
m' blrond de kleinste veelvoud van blrond die groter is dan M' ro4kant = M' ge4kant.

 

Dus m' blrond blrond is niet > M' ro4kant.

En blrond is niet > M' zw3hoek.

Daarom m' blrond (blrond + blrond) is < M' ro4kant + M' zw3hoek.

 

Dus m' blrond is < M'

zw3hoek
ro4kant

.

En dus blrond heeft een grotere reden tot ge4kant dan blrond tot

zw3hoek
ro4kant

heeft (def 7 uit Boek V).

 

Dus van ongelijke hoeveelheden, enzovoort.

 

De veelvouden voor def 5 zijn vernuftig genomen:
een veelvoud van de eerste, groter dan de veelvoud van de tweede,
en dezelfde veelvoud van de derde als van de eerste,
niet groter dan dezelfde veelvoud van de vierde als van de tweede.
Dit kan getalsmatig als volgt geïllustreerd worden.

Het getal 9 heeft een grotere ratio tot 7 dan 8 tot 7 heeft.
Dat betekent dat 9 : 7 > 8 : 7. Oftewel, 8 + 1 : 7 > 8 : 7.

De veelvoud van 1 die voor het eerst groter wordt dan 7, is 8 keer.
Daarom mogen de eerste en derde met 8, 9, 10 of een ander groter getal worden vermenigvuldigd.

In dit geval, worden de eerste en derde met 8 vermenigvuldigd.
Dat geeft 64 + 8 en 64.
De eerste veelvoud van 7 die groter wordt dan 64 is 10 keer.
De tweede vermenigvuldigen met 10 geeft 70 en 70.
Rangschikking van de getallen geeft:

8 x de eerste       10 x de tweede       8 x de derde       10 x de vierde
(64 + 8)706470

Daardoor is 64 + 8 of 72, groter dan 70,
maar 64 niet groter dan 70.
Dus vanwege def 7 (uit Boek V), heeft 9 een grotere reden tot 7 dan 8 heeft tot 7.


Voorgaande is een illustratie van het bewijs.
De eigenschap is ook op de volgende wijze te tonen voor deze of andere getallen.

Als een voorganger een opvolger een groter aantal keren bevat
dan een andere voorganger zijn opvolger bevat,
dan is de ratio van de eerste voorganger tot zijn opvolger groter dan
de ratio van de laatste voorganger tot zijn opvolger.
Ook zijn breuken te vormen met de voorganger als teller en de opvolger als noemer.
Bij gelijknamige breuken is de breuk met de grotere teller de grootste van de twee.
Dus bij gelijke opvolgers is die ratio groter waarbij
de voorganger groter is dan de andere voorganger.

Dus het getal 9 heeft een groter ratio tot 7 dan 8 heeft tot 7, want 9/7 = 8/7.

Ook 17 : 19 is groter dan 13 : 15.
Immers, 17/19 = 17 x 15/19 x 15 > 255/285 en 13/15 = 13 x 19/15 x 19 = 247/285. Dan is duidelijk dat 255/285 is groter dan 247/285.
Dus 17/19 is groter dan 13/15.
En volgens deze redenering heeft 17 een grotere ratio tot 19 dan 13 heeft tot 15.


Dus de algemene termen waarop een grotere, gelijke of kleinere ratio bestaat zijn als volgt:
Als A/B groter is dan C/D, dan heeft A een grotere ratio tot B heeft dan C tot D.
Als A/B gelijk is aan C/D, dan heeft A dezelfde ratio tot B als C tot D.
En als A/B kleiner is dan C/D, dan heeft A een kleinere ratio tot B dan C tot D.


De student zou alles tot aan deze propositie perfect moeten begrijpen alvorens verder te gaan, om de volgende proposities in dit boek goed te kunnen begrijpen.
Daarom raden we de leerling sterk aan opnieuw te beginnen en tot aan hier langzaam te lezen en zorgvuldig iedere stap te beredeneren terwijl hij doorgaat, in het bijzonder wakend tegen het ondeugdelijke systeem van volledig afhangen van het geheugen.
Door deze instructies te volgen, zal hij merken dat de delen die gewoonlijk aanzienlijke moeilijkheden opleveren geen moelijkheden meer geven in het vervolg van de studie van dit belangrijke boek.

Als a > b
   dan a : c > b : c en c : a < c : b

Want
als a > b
   dan a/c = (a − b) + b/c > b/c en
   c/a = c ⋅ b/a ⋅ b en c/b = c ⋅ a/b ⋅ a

en omdat b < a,
   moet c ⋅ b < c ⋅ a
   en dus c ⋅ b/a ⋅ b < c ⋅ a/b ⋅ a,
   wat betekent dat c/a < c/b

Naar de versie van David E. Joyce à la Byrne

Van ongelijke hoeveelheden, heeft de grotere tot dezelfde een grotere ratio dan de kleinere
( rostre :  ge lijn >  bl lijn :  ge lijn);
en dezelfde heeft tot de kleinere een grotere ratio dan tot de grotere
( ge lijn :  bl lijn <  ge lijn :  rostre).


Neem  rostre >  bl lijn en  ge lijn een willekeurige andere hoeveelheid.


Maak  ro stlijn =  bl lijn.
Stel  ro lijn <  ro stlijn.

Dan wordt  ro lijn, na vermenigvuldiging,
uiteindelijk groter dan  ge lijn (def 4 uit Boek V).

Laat  ge stlijn een veelvoud van  ro lijn zijn die groter is dan  ge lijn.

Maak  bl stlijn dezelfde veelvoud van  ro stlijn en  zw lijn dezelfde veelvoud van  bl lijn
als  ge stlijn van  ro lijn.


Neem opeenvolgende veelvouden, steeds één groter, van  ge lijn.

Laat  zw dun de laatste veelvoud zijn niet die niet groter dan  zw lijn is en
 zw stlijn de eerste veelvoud van  ge lijn die groter is dan  zw lijn (def 4 uit Boek V).
Dus als  zw stlijn = n  ge lijn, dan  zw dun = (n − 1)  ge lijn.


Daar ge stlijn dezelfde veelvoud van ro lijn is als bl stlijn is van ro stlijn,
moet ge stlijn dezelfde veelvoud van ro lijn zijn als gestblst van rostre
(prop 1 uit Boek V).


Maar ge stlijn is dezelfde veelvoud van ro lijn als zw lijn is van bl lijn,
en dus is gestblst dezelfde veelvoud van rostre als zw lijn van bl lijn.
Dus gestblst en  zw lijn zijn gelijke veelvouden van rostre en bl lijn.


Weer, daar bl stlijn dezelfde veelvoud van ro stlijn is als  zw lijn van  bl lijn,
en ro stlijn = bl lijn, moet  bl stlijn = zw lijn.

Maar zw lijn is niet < zw dun, dus ook bl stlijn is niet <  zw dun.

En ge stlijn > ge lijn, dus het geheel gestblst > ge lijn +  zw dun.

Verder geldt: ge +  zw dun =  zw stlijn,
want  zw dun = (n − 1) ge lijn en  zw dun +  ge lijn = n ge lijn,
terwijl  zw stlijn = n ge lijn.

Maar gestblst > zw dun + ge lijn,
dus gestblst > zw stlijn, terwijl zw lijn niet > zw stlijn.

En gestblst en zw lijn zijn gelijke veelvouden van rostre en bl lijn,
terwijl zw stlijn een andere, willekeurige veelvoud van ge lijn is,
dus roodstipre moet een grotere ratio tot ge lijn hebben dan bl lijn tot ge lijn
(def 7 uit Boek V).

Figuur propositie 8a

Ik zeg verder dat ge lijn tot bl lijn een grotere ratio heeft dan ge lijn tot rostre.

Met dezelfde constructie kunnen we op gelijke wijze bewijzen dat zw stlijn > zw lijn, terwijl zw stlijn niet > gestblst.

En zw stlijn is een veelvoud van  ge lijn,
terwijl gestblst en zw lijn andere gelijke veelvouden van rostre en bl lijn zijn,
dus  ge lijn heeft tot  bl lijn een grotere ratio dan  ge lijn tot  rostre heeft
(def 7 uit Boek V).

Laat nu ro lijn > ro stlijn.

Dan zal de kleinere ro stlijn, na vermenigvuldiging uiteindelijke groter zijn dan  ge lijn (def 4 uit Boek V).

Laat bl stlijn een veelvoud van ro stlijn zijn groter dan  ge lijn.

Maak ge stlijn dezelfde veelvoud van ro lijn en zw lijn dezelfde veelvoud van bl lijn
als ro stlijn is van  ge lijn.

Dan kunnen op dezelfde wijze bewijzen dat gestblst en zw lijn
gelijke veelvouden zijn van  rostre en bl lijn,
en neem op dezelfde wijze zw stlijn de eerste veelvoud van  ge lijn
die groter is dan  ge stlijn,
zodat  ge stlijn weer niet minder is dan zwdun (def 4 uit Boek V).

Maar bl stlijn >  ge lijn, dus het geheel gestblst > bl stlijn +  ge lijn = zw stlijn.

Nu zw lijn niet groter is dan zw stlijn,
netzomin als  ge stlijn, die groter is dan bl stlijn, dat is dan zw lijn is niet groter dan zw stlijn.

En op dezelfde wijze, volgens bovenstaande redenering, maken we de demonstratie af.

Daarom geldt: Van ongelijke hoeveelheden, heeft de grotere enzovoort.

Figuur propositie 8b

vorige / volgende