Propositie 15 Stelling

I

Gelijke driehoeken die een hoek in elk gelijk hebben (blhk = rohk),
hebben de zijden om de gelijke hoeken omgekeerd evenredig
(bl lijn : zw lijn = ro lijn : ge lijn).

II

En twee driehoeken die een hoek van de ene gelijk hebben aan een hoek in de andere
en de zijden daarom omgekeerd evenredig, zijn gelijk.

I

Laat de driehoeken zo geplaatst zijn dat
de gelijke hoeken blhk en rohk overstaande hoeken zijn,
dat wil zeggen, zo dat bl lijn en zw lijn in elkaars verlengde liggen.

Hierdoor liggen ook ro lijn en ge lijn in elkaars verlengde (prop 14 uit Boek I).

 

Teken zw stlijn.

 

Dan geldt: bl lijn : zw lijn = ro3hk : bl3hk (prop 1 uit Boek VI)

= ge3hk : bl3hk (prop 7 uit Boek V)

= ro lijn : ge lijn (prop 1 van Boek VI).

Dus bl lijn : zw lijn = ro lijn : ge lijn (prop 11 uit Boek V).

II

Laat de constructie hetzelfde blijven.

Dan geldt: ro3hk : bl3hk = bl lijn : zw lijn (prop 1 uit Boek VI).

Ook geldt: ro lijn : ge lijn = ge3hk : bl3hk (prop 1 uit Boek VI).

Ook geldt: bl lijn : zw lijn = ro lijn : ge lijn (hyp).

Dus ro3hk : bl3hk = ge3hk : bl3hk (prop 11 uit Boek V).

Daarom moet ro3hk = ge3hk (prop 9 uit Boek V).

QED

 

vorige / volgende


Figuur propositie 15